Homepage KO
Stamreeks Ivens
Stamreeks Houtman
Extra informatie bij Stamreeks HOUTMAN
Henrich Holtman en zijn vrouw Mechtildis woonden in 1749/50 in het Münsterse district Werne.
Bij hen woonde toen een tweejarige zoon Adolph Antonius; deze moet derhalve circa 1747 geboren
zijn. Dit weten we uit een beschrijving van de bevolking van de stad Werne an der Lippe uit 1749/50.
Deze Adolph Antonius Holtman is vrijwel zeker dezelfde als de Adolphus Antonius Holtman die
op 23 januari 1775 te Rotterdam poorter werd geëedt (= officieel erkend als stadsbewoner met
burgerrecht). Klaarblijkelijk woonde hij toen al enige tijd in Rotterdam, want er werd op 8 mei 1774
een zoon van hem en zijn vrouw Gertrudis Emstinghoff te Rotterdam gedoopt. Deze zoon heette,
net als onze in 1767 gedoopte voorvader, Henricus Wilhelmus. Bij zijn doop waren onze voorvader
Everardus Josephus Holtman (die dus zo goed als zeker een broer was van Adolph Antonius)
en diens vrouw, Anna Maria Geubel, getuigen. Omgekeerd zien we Adolph Antonius Holtman
tweemaal als getuige optreden bij de doop van een kind van Everardus Josephus en Anna Maria
(in 1770 en 1772).
Er woonde vermoedelijk ook nog een zusje of achternichtje van Everardus Josephus en Adolph
Antonius te Rotterdam. In 1760 trouwde er aldaar een (Anna) Maria Holtman, jongedochter uit
het Munsterland. Zij hield in 1762 een dochter Mechtildis Agatha ten doop, een gelegenheid
waarbij een zekere Mechtildis Agatha van Montaigne getuige was.
Adressen te Rotterdam:
Everardus Josephus Holtman en Anna Maria Geubel woonden in 1773 in de Nieuwstraat.
Waar het echtpaar woonde toen hun zoon Hendrik Wilhelmus Holtman gedoopt werd in 1767,
staat niet vermeld in de doopakte.
Bronnen: Stadsarchief Rotterdam
Hendrik Wilhelmus Holtman trouwde in 1802 met de Nijmeegse Sanderina Meijering.
Haar ouders (Albertus Meijering en Johanna Theunissen) kwamen van oorsprong uit Zutphen.
Adressen te Rotterdam:
Sanderina Meijering stierf in 1852 in de Korte wagenstraat.
Bronnen: Stadsarchief Rotterdam, FamilySearch
Joannes Houtman trouwde in 1828 met Maria Blok. Maria's vader, Anthony Block, kwam
uit het Duitse Paderborn; zijn ouders huwden in 1767 in Oesdorf. De moeder van Maria heette
Johanna de Burggraaf; zij werd in Vught geboren. Een burggraaf was in de Middeleeuwen een
overheidsdienaar, die meestal heer was van een burcht.
De 'Ommerschans', waar Maria Blok in 1852 verbleef, was oorspronkelijk een verdedigingswerk.
Het fort werd gebouwd tijdens de Tachtigjarige Oorlog als onderdeel van het verdedigingssysteem
Steenwijk-Coevoorden. In 1822 werd er een bedelaarskolonie gesticht door de in 1818 opgerichte
Maatschappij van Weldadigheid. Deze Maatschappij had als doel paupers, bedelaars, landlopers,
wezen en vondelingen op te voeden tot 'zedelijkheid en een eerlijk zelfbestaan', door hen onder te
brengen in landbouwkolonies op te ontginnen gronden. De eerste drie kolonies (Frederiksoord,
Willemsoord en Wilhelmina's oord) waren voor bewoners die zich vrijwillig verbonden om te
worden opgeleid tot zelfstandige pachtboeren. Maar na enkele jaren ontstonden er naast deze vrije
kolonies twee dwangkolonies, de Ommerschans en Veenhuizen, die niet alleen een sociaal doel
dienden, maar ook een justitieel. De Ommerschans was een deprimerende plek: een vierkant
gebouw met een grote binnenplaats en met blinde buitenmuren. Dit hoofdgebouw was de
verblijfplaats van de bedelaars, die in zalen van 40 à 50 personen waren ondergebracht, naar
sekse gescheiden. Over de binnenplaats was een houten hek aangebracht, waartussen wachters
patrouilleerden. Op de binnenplaats, maar ook in een reeks van bijgebouwen, waren werkplaatsen
ingericht waarin de arbeid moest worden verricht. Het ging daarbij om spinnen, naaien, weven,
breien en verstellen voor vrouwen, en om klompen, schoenen en kleren maken voor mannen.
Ook was er een smederij, een touwslagerij, een spijkermakerij en een timmerwerkplaats. Buiten
de gracht die om het complex heen lag, stond een twintigtal boerderijen, waar men, onder geleide
van een detachement soldaten, landarbeid verrichtte.
Joannes Houtman en Maria Blok waren toen zij trouwden al niet bij machte de kosten voor hun
huwelijk zelf te betalen, maar Joannes had tenminste werk. Maria is vermoedelijk echt tot de
bedelstand vervallen doordat haar echtgenoot al op zeer jonge leeftijd overleed in 1837. In 1825
had zij reeds haar vader Anthony verloren en in 1848 liet haar moeder eveneens het leven, dus
hoefde zij van die kant ook niet meer op enige steun te rekenen.
Het is al met al begrijpelijk dat zij het hoofd niet boven water heeft weten te houden. Voor ons
als moderne Nederlanders is het wel even schrikken dat bedelaars in de 19de eeuw als misdadigers
werden veroordeeld en opgesloten. Maar het schrijnendste was nog dat er na hun vrijlating geen
goede opvang was, waardoor velen van hen telkens weer opnieuw werden opgepakt wegens bedelarij.
In het Drents Archief te Assen ontdekte het kokobirryteam dat ook onze voormoeder Maria Blok zo'n
'draaideurcrimineel' was. Zij is in totaal negen keer in de bovenbeschreven Ommense dwangkolonie
afgeleverd, de eerste keer in 1846, de laatste keer kort voor haar dood in 1880. Het goede nieuws
is dat zij tussendoor ook nog wel eens een of enkele jaren op vrije voeten was en dat zij niet al
haar straftijd heeft moeten uitzitten in de Ommerschans. De eerste keer mocht zij na enige tijd door
naar het Drentse Veenhuizen, evenals de laatste paar keren. Voor de gedetineerden zal de Drentse
kolonie ook geen prettig oord geweest zijn, maar vergeleken met de wel bijzonder naargeestige
Ommerschans waarschijnlijk toch een soort verademing. Kokobirry heeft met eigen ogen een van de
gestichten aldaar bezocht en gevoeld en bevonden dat de sfeer op de een of andere manier niet eens
echt onaangenaam aandeed. We kunnen ons zelfs voorstellen dat de goedbedoelende initiatiefnemer van
de diverse kolonieprojecten, generaal Johannes van den Bosch, bij de oplevering van Veenhuizen met
voldoening zijn gebouwencomplex geïnspecteerd heeft. Het moet er zo leeg en nieuw bepaald vriendelijk
hebben uitgezien...
Op de foto het als enige overgebleven gesticht van Veenhuizen anno 2009. Het gebouw waarin Maria Blok
was gehuisvest, zag er hetzelfde uit.
We zullen het nooit weten, maar wellicht kende Maria ook nog wel enige romantiek in haar bestaan als
bedelares. In 1853 vond zij althans een nieuwe echtgenoot: collega-bedelaar Mathias Louis Feij.
Bronnen: Stadsarchief Rotterdam, Website Genealogie Burggraaf, Encarta-Encyclopedie 1993-2002,
Website Het Museum van de Vaderlandse Geschiedenis (niet meer raadpleegbaar),
Website Gevangenismuseum. Zie ook Website Wil Schackmann.
Antonie Houtman trouwde in 1852 met bakkersdochter Geertruida Maria Paulina Geurtz. In
1862 vond hij echter de geur van de vrijheid kennelijk aantrekkelijker dan de broodlucht, want in
dat jaar nam hij de kuierlatten. Men zei dat hij naar Amerika was vertrokken, wat mogelijk is; vast
staat dat Geertruida in 1869 echtscheiding aanvroeg en verkreeg, omdat haar man onvindbaar was.
Vader Hendrik Geurtz bakte zijn brood weliswaar in Rotterdam, maar was op de wereld gezet in
Brielle. Hij was de zoon van Johannes Ludgerus Guertz, broodbakker te Brielle, afkomstig uit de
streek rond Keulen.
Geertruida's moeder, Elizabeth Gragtmans, was in Rotterdam geboren, maar Elizabeths vader Jan
was uit Valkenswaard naar de grote stad gekomen, net zoals velen van zijn provinciegenoten in de
19de eeuw het door de eeuwen heen door grootmacht Holland uitgemolken wingewest Brabant
ontvluchtten. Valkenswaard stond bekend om zijn sigarenindustrie. Wellicht houdt het feit dat
Antonie Houtman, de schoonzoon van Elizabeth Gragtmans, in de sigarenmakerij terecht kwam,
daarmee verband.
Adressen in Rotterdam:
In 1858 was er een sigarenmaker Houtman, A. gevestigd aan de Thoolenstraat. Vermoedelijk is
dit 'onze' Antonie.
Geertruida Maria Paulina Geurtz stierf in 1902 in een huis aan de Hofkade.
Bronnen: Stadsarchief Rotterdam, Familie, Geneanet, Centraal Bureau voor Genealogie
Laatste wijzigingen: 9 januari 2019